Sint-Maarten en Martinique

 

 

We dreven nog maar weer eens de Hudsonriver af in New York. Het Vrijheidsbeeld was al gepasseerd en het liep al tegen zes uur in de namiddag. Het was ‘stervensdruk’ aan het office. Om vijf uur was het schip van de pier (haven) losgemaakt en met ruim 1.200 passagiers stoomden we richting de Caribische Zee en het eerste eiland wat we zouden aandoen was Sint-Maarten. Het gedeelde eiland van de Bovenwinden der Nederlandse Antillen. Gedeeld, ja, met Frankrijk, dat deel heet Saint Martin met als hoofdstad Marigot. We hadden ‘scheep’ gezet richting Sint-Philipsburg, de hoofdstad, nou ja, hoofdstad?, van het zuidelijke en Nederlandse deel.

 

 

 

Stoomschip Rotterdam

 

 

Maar aan die zonnige oorden dachten we toen nog niet, het was zaak elke passagier zijn of haar eigen hut toe te wijzen en ze een tafelnummer te geven. Dat klinkt allemaal eenvoudiger dan je denkt. De hutten, die leverden geen problemen op, die waren al bij het reisbureau besproken, doorsproken en gereserveerd. Maar die tafelindeling! “Help,” dat was soms een tragedie. Elke passagier had zo zijn of haar eigen plaats in de restaurants. Er waren twee grote restaurantzalen: De La Fonteine en de Odyssee. Oorspronkelijk het 1e klasse restaurant en het 2e klasse restaurant. Maar tijdens de cruises was dat onderscheid al sinds het einde van de jaren zestig verdwenen. Alleen was er een verschil qua accommodatie in de hutten. Dat verschilde van eenvoudige stapelbedden op het lage A-dek tot en met ‘halve balzalen’ op het Lower Promenadedek. De prijzen lagen dan ook aanmerkelijk uiteen.

 

Maar terugkomend op die tafelindeling, dat was nodig voor de rekeningen. Het eten was weliswaar inbegrepen bij de reissom, maar de alcoholische dranken moesten wel betaald en afgerekend worden. Maar dat werd nimmer gedaan aan tafel zoals bij ons in een restaurant. Elke passagier had een ‘open rekening’ bij ons office en al wat men genoot aan tafel of in de bars, lounges en andere gelegenheden werd centraal bijgehouden. Wat konden sommigen ‘eggelen’ (zuipen) zeg, maar dat tot daar aan toe. Groot ‘gekrakeel’ was er dikwijls! “Wie bij wie aan welke tafel?” Er waren 2-, 4-, 6- en 8- persoonstafels. Je gelooft ’t of niet, maar soms was er een grote groep aan vaste klanten die regelmatig een cruise meemaakten. Zo kwam het voor dat men kennissen trof of juist mensen trof waar men per ‘se niets mee van doen wilde hebben. Dat gaf dikwijls een heel gepuzzel en wat hield je dan over als je het pakweg 1100 van de 1200 naar de zin had gemaakt? Maar de laatsten waren geregistreerd en ik vroeg mijn collegaatje Hennie de zaken verder af te handelen en ik ‘dook’ naar de onderofficiersmessroom om de ‘inwendige mens’ te gaan versterken.

 

Aan het deinen van het schip voelde ik dat we op volle zee waren ‘aangeland’ en ik begon vol goede moed bij de messroombediende mijn ‘alcoholische versnapering’ te bestellen en ondertussen de ‘steekpenningen’ te tellen die ‘brave’ passagiers me hadden toevertrouwd, in de hoop op een tafel bij het raam of iets dergelijks. Deze ‘bijverdiensten’ werden overigens eerlijk verdeeld onder de ‘armen,’ zij het de armen van de directe collega’s op het office. Ik weet eerlijk gezegd niet meer wat ik te eten gekozen had, wel dat ik ineens een felle kiespijn voelde opkomen. De messbediende stelde het geijkte recept voor: spoelen met pure whisky om de zenuw te doden en een paar aspirientjes. Op dit laatste woord kom ik verder nog terug. Wel, dat spoelen hielp uiteraard, maar dezelfde avond moest ik het nog eens drie keer doen om te pijn te verdoven. Nu hadden we altijd wel een arts aan boord en een verpleger voor de bemanning en twee verpleegsters voor de passagiers, maar een tandarts? Neen, die luxe kenden we helaas niet. Die nacht was echt niet door te komen. Bijna een fles whisky werd er ‘doorgespoeld’ en de andere morgen ben ik met een ‘punthoofd’ opgestaan. Ja, je kunt toch moeilijk dat kostbare vocht zomaar uitspuwen. Dat is écht ‘drankmisbruik’ en dát was verboden aan boord!

 

 

 

Fort op Sint-Philipsburg

 

 

Dus de andere morgen naar Frans, bijgenaamd: ‘Aspirientje,’ dat was de verpleger voor de bemanning en die gaf ‘te pas en te onpas’ aspirientjes. Een boom van een vent maar zo ‘ruig’ (homoseksueel) als maar kon. Hij raadde me toch aan om even een afspraak met de dokter te maken, want hij zag blijkbaar dat ’t echt serieus was en dan konden zelfs ‘Aspirientje’ noch aspirientjes daadwerkelijk helpen. Enfin, gauw een paar dekken hoger en naar de ‘doc.’ Deze begreep ’t best, gaf me een adequaat middel tegen de pijn: een snipperdag en een briefje om via onze internationale verzekering de volgende dag de tandarts op Sint-Maarten te bezoeken. Hoe ik die dag verder ben doorgekomen weet ik niet meer, maar niet nuchter, da’s zeker. De volgende dag lagen we ‘op rede’ zoals dat heette. Dat is voor anker in de baai van Sint-Maarten en dan moest je met een tender (een pontje) naar de aanlegsteiger aan de wal. Gelukkig kende ik Sint-Philipsburg een beetje, nou was er niet veel aan te kennen in die tijd. Je had de ‘Voorstraat en de Achterstraat’ en een paar verbindingssteegjes en wat wijkjes verderop en dat was het.

 

De tandarts was overigens snel gevonden, althans zijn praktijk. De man in kwestie was in geen ‘velden of wegen’ te bekennen. GSM-metjes waren er nog niet en niemand wist waar die vent uithing. Totdat na een uur wachten er een ‘joekel’ van een Amerikaanse ‘benzineslurper’ aan kwam ‘tuffen’ en met knarsende banden tot stilstand kwam tegen het hek van de tuin. Een groot formaat ‘tuinkabouter’ stapte uit de auto en een ‘deskundige’ blik mijnerzijds deed me overtuigen dat deze ‘onverlaat’ ‘straal- en straalbezopen’ was. Het was overigens nog ochtend maar ook in de tropen denkt men soms: ‘pluk de dag.’ Voor de zekerheid probeerde ik even te verifiëren of dit ‘gedrocht’ dan wel de tandarts was, dan wel een patiënt. Maar uit zijn antwoord bleek aldra tussen de vele woorden door, die bijvoorbeeld op de Amerikaanse televisie met een ‘piepje’ worden verdoezeld, dat het de tandarts ‘himself’ was. Gezien zijn staat van dronkenschap, lag het in de gerede verwachting dat dit heerschap geenszins ontdaan zou zijn van zijn roes voor ’s middags vijf uur. Hét tijdstip dat de boot weer vertrok naar de volgende haven. Toen in die jaren was er in de avonduren weinig te beleven op Sint-Maarten, wellicht afgezien van enkele grote hotels.

 

Met de ‘pest’ in mijn lijf ging ik terug naar de pier om een tender te nemen die me terugbracht naar het schip. Ik gelijk naar de ‘doc.,’ weer hetzelfde medicijn en ik dook weer onder, maar nu ‘gewapend’ met een papiertje goed voor welke behandeling dan ook bij de tandarts op Martinique, de volgende haven! Na een paar uur kwam ‘Aspirientje’ me vertellen dat ze radiotelefonisch contact hadden gehad met die tandarts en dat ik de andere ochtend om acht uur bij de haven afgehaald zou worden. De plaats etc. was vermeld dus dat moest geen problemen opleveren. De volgende ochtend stond ik met een van pijn vertrokken ‘smoel’ te wachten voor een kantoortje waar was afgesproken. Nou is de havenplaats, tevens hoofdstad van Martinique een paar slagen groter dan dat ‘gat’ op Sint-Maarten. Fort-de-France zoals de stad heette is zelfs stukken groter dan Breda of Groningen en dan ook met bijna uitsluitend laagbouw aangelegd.

 

 

 

Omgeving Martinique

 

 

Al lang na de afgesproken tijd was er in ‘geen velden of wegen’ iemand te zien die in aanmerking kwam om mij op te komen halen, althans in mijn optiek. Alle passagiers en bemanningsleden die vrij waren, waren al lang en breed over de stad en het eiland uitgezworven. De enige die ik zag was een jongetje van een jaar of acht. Na nog een kwartier dacht ik: zou dat jongetje? Nee … toch? Maar ik sprak ‘m aan en hij lachte voluit en zei: “Mais oui, j’entands ici pour un patiént par visité le dentist,” of zoiets. Maar goed, hij wachtte dus op een patiënt voor de tandarts en hij gebaarde me mee te lopen. Na pakweg een kwartier lopen en ik er al aardig de ‘pest’ in, met die pijn en de brandende zon op mijn kop vroeg ik hem: “Est-ce qu’ encore loin?” Maar hij gaf me te kennen dat het nu vlakbij was. Na nóg een kwartier met dat ‘minder begaafd schepsel’ door de straten van Fort-de-France gelopen te hebben, besloot ik een taxi aan te houden die ons in ongeveer nóg een kwartier bij een tandarts voor de deur afzette.

 

“Beste mensen, nu weet ik waar de spulletjes van onze vroegere tandartsen terechtgekomen zijn.” In de zogenaamde derde wereld! Het hele equipment van deze ‘grijzende’ tandarts zou niet misstaan hebben bij ons in een praktijk van laten we zeggen de jaren twintig van de vorige eeuw. Maar, de man was nuchter, begreep mijn verzekeringsbriefje, alhoewel dat in het Engels was gedrukt en hij geen woord Engels sprak, maar hij herkende het waarschijnlijk en het zal hem dus al wel eerder geld opgeleverd hebben.

 

 

 

Fort Saint Louis – Fort-de-France

 

 

Enfin, hij lachte van ‘oor tot oor’ en deze ‘zwarte nazaat van een of andere Tarzan’ pakte linea recta een tang! Ik schoot rechtop en vroeg hem wat dát te betekenen had en vroeg dus om een ‘anesthesie local’ (een plaatselijke verdoving). Ook na vijftig francs ‘smeergeld’ aangeboden te hebben, bleek hij toch echt niet dat spul in huis te hebben. Maar ik verging van de pijn en alles was me eraan gelegen verlost te worden van die kies. Dus ik gaf ‘m mijn akkoord. Ik voel het nog kraken in mijn kop nu ik eraan terug denk en de kies? Die was er vlug uit … helaas de verkeerde! Onder een luid: “Mais, Non eh” zat hij alweer in mijn mond te wroeten om … de tweede ‘goeie’ kies eruit te ‘jassen.’ Toen hield mijn begrip van de Franse taal echt op en ik verstond er geen woord meer van, maar ondertussen had hij toch mijn mond weer open weten te krijgen en met een lach van ‘oor tot oor’ hield hij triomfantelijk de zwaar beschadigde en lelijke kies vlak voor mijn ogen. ‘Tarzan had gewonnen!’ Zij het na drie pogingen!

 

Kent U het, als u van pure woede een waasje voor de ogen krijgt en dat van pure onmacht, frustratie en pijn. Nou ik ken het! Ja, toen! en het werd ook nog extra gevoed door zijn simpele berekening. Want het verzekeringsbriefje was namelijk niet voldoende. De ‘simpele ziel’ legde uit dat een keer trekken: “dix francs” was, twee keer: “vingt francs” en drie keer: “trente francs.” Wat er toen door me heen ging wist ik echt niet meer en heb ik ook nooit meer ervaren. Ik ben niet sterk, geen vechterstype, verre van dat, maar ik haalde uit en gaf hem een klap met de vermelding: “Ca c’est dix.” Bij de tweede klap zei ik: “Ca c’est vingt” en bij de derde klap: “Ca c’est trente” (dat is tien en dat is twintig en dat is dertig). Doch bij de derde en laatste klap lag de zwarte tandarts plat uitgestrekt op de grond, levenloos!, naar het zich liet aanzien. Zoiets had ik nog nooit gedaan in mijn leven en ik werd bevangen door paniek. Mijn God, wat had ik gedaan? Gelukkig stond de taxi dankzij mijn opdracht buiten nog te wachten en ik vroeg de man zo snel mogelijk naar de haven te rijden. Ik was volkomen in paniek. Ik wist niet hoe snel ik aan boord moest komen, dáár was ik veilig, Nederlands grondgebied. Want ik zag me al zitten te zweten tussen hoeren en dieven in de bajes van het o zo zonnige Martinique. Ik heb het eerlijk opgebiecht aan de ‘doc.’ en mijn chef. Afgezien van een klein beetje medelijden hadden ze toch vooral ‘dikke schik,’ maar waren toch ook wel een beetje bezorgd over de door mij aangerichte schade bij de tandarts elders in de stad.

 

Pas bij een volgend bezoek aan Martinique zijn we erachter gekomen dat de tandarts in kwestie geen blijvende (fysieke) schade had opgelopen en na een half uurtje toch weer was opgestaan. Wellicht wat blijvende schade aan zijn ego, maar dat is zijn probleem.

 

 

 

Mount Pelée

 

 

Pas de derde keer durfde ik ‘frank en vrij’ de stad weer in en de schitterende bijna altijd in wolken gehulde Mount Pelée (1.397 meter) te bezoeken. Dé werkzame vulkaan op Martinique die aan het begin van de vorige eeuw heel de toenmalige hoofdstad in as had gelegd en voor tienduizenden doden had gezorgd. Martinique is een schitterend eiland van wel 1100 vierkante kilometer groot met bijna (nu) 400.000 inwoners. Het heeft de status van Frans departement (provincie) en de voornaamste inkomstenbron is landbouw, tuinbouw en toerisme. Bijna 90% van de bevolking is negroïde en het enige nadeel van dit tropische paradijs is dat het minimaal eens per vijf jaar door een hurricane wordt bezocht wat een onnoemelijke schade kan toebrengen aan huizen en gewassen. Als u ooit eens een bezoek wilt brengen aan de prachtige eilanden van de Oost-Caribieën, neem dan een vlucht vanuit Parijs naar Martinique of Guadeloupe. Dat gaat met zogenaamd binnenlands tarief en eenmaal daar kost het een appel en een ei om de andere eilanden per watervliegtuigje te bezoeken.

 

 

Silvia Videler.

 

September 2006

 

Home