BAVIANENSAFARI
AAN DE VESTKANT
Aan de Vestkant viel altijd wel wat te
beleven. Bovendien woonden wij, op de hoek Vestkant-Walstraat, voor wat dat
betreft natuurlijk op een strategische plek. De ándere hoek was het café van
Nelleke van Gemert, eigenlijk toen al gerund door haar dochter Marie van
Gemert. De zijgevel van ons huis was één grote blinde muur. Daarop was ter hoogte
van de slaapkamer van mijn ouders een goal gekalkt. Die goal werd heel
intensief gebruikt, zodanig dat de klok die in de huiskamer tegen die gevel
hing zowat heel de dag sloeg. Ach, mijn ouders hadden daar niet zo’n moeite
mee. Kinderen moeten kunnen spelen. Hoe vaak mijn vader een bal van het platte
dak (Pladdàk, op z’n Vestkants) heeft
gehaald?! Dit hield natuurlijk óók in
dat ik automatisch altijd mee kon doen. De muur werd ook heel veel gebruikt
voor ‘kop-wedstrijden.’ Wie kon het vaakst tegen de muur koppend de bal hoog
houden. Wát stonden wij vol bewondering te kijken naar Heintje van Gastel.
Alsof hij die bal aan een touwtje had. Ja, toen al!
Vrienden van toen?: Antoon Roks, Wim
Vermeulen (d’n Buf), Piet van Boxtel, Frans van Duren (Szylinski), Ad van den
Broek, Nico Joosen, Sjef en Henk Seebrechts, te veel om op te noemen.
In het dichtstbijstaand huis aan de
Walstraat woonde Kees (Kiske) Dekkers. Hij was wat we toen noemden Bullenjood (en daarmee werd niks antisemieties bedoeld,
dat was toen gewoon dé naam voor iemand die in lompen en oude metalen handelde)
en droeg z’n hart op de juiste plaats. Zo had hij ‘n keer, waarschijnlijk van
een operette overgebleven, een partij houten geweren. Binnen de kortste keren
liepen al de ‘knullekes’ in de buurt met zo’n geweer op de schouder.
Maar eens, hoe hij er aan kwam en wat
de bedoeling ervan was is me nooit duidelijk geworden, had hij een getraliede
kooi achter staan van pakweg 1 bij 1 meter, met daarin een heuse aap. Als ik me
goed herinner was het een baviaan en niet zo’n kleintje ook. Als hij overeind
stond was hij om en nabij de meter groot! Je raadt het al! Die aap ontsnapte!
Op een gegeven moment werd hij gezien op de platte daken bij ons aan de
overkant. Dat zijn die huizen van de Vestkant die er nu nóg staan. Veertien of
zestien woningen op rij als ik me goed herinner.
Nou, zeg nou zelf, is dat kostje voor
een stel opgeschoten brakken van een jaar of 13? Wij met een man of zes óók die
daken op. Maar wat wil je, tegen een aap kun je niet klimmen. Telkens als wij
meenden het dier ingesloten te hebben, zat hij via de regenpijpen al lang weer
op de grond of op het dak van de volgende rij huizen. Eén keer hebben we hem
écht bijna te pakken gehad, maar dat kostte een van ons, ik weet niet meer wie,
een bijna afgescheurd oor. Daar waren we danig van onder de indruk geraakt en
we beseften toen dat wij geen partij waren voor een volwassen baviaan. We zijn
toen ook maar gauw met onze ‘daksafari’ gestopt. Ik heb me later suf gepiekerd
maar kan me niet herinneren óf, hoe en door wie het dier ooit is gevangen. Een
ding is echter zeker: er zijn niet veel Bredanaars die écht op bavianenjacht
zijn geweest. Wij wél!
Cas
van Rooij.
November
2006